Opperhoofd Seattle

Zijn toespraak in 1855

De grootste inspiratiebron voor De Kleine Stroom is opperhoofd Seattle

Seattle was hoofd van de Duwamish stammen. Hij stierf in 1866. De stad Seattle is naar hem vernoemd.

In 1855 hield hij een toespraak voor vertegenwoordigers van de Amerikaanse regering die de grond van de oorspronkelijke inwoners wilde kopen. Hij richtte zijn toespraak rechtstreeks aan de president.

“Het grote Opperhoofd in Washington heeft gesproken: hij wenst ons land te kopen. Het grote Opperhoofd heeft ook woorden gesproken van vriendschap en vrede. Dat is zeer goed van hem, omdat we weten dat hij onze vriendschap niet nodig heeft. Maar wij zullen over uw aanbod beraadslagen, want wij weten dat als wij ons land niet verkopen, de blanke man met zijn geweren komt en het in bezit neemt.

Hoe kan je de lucht, de warmte van het land kopen of verkopen? Dat is voor ons moeilijk te bedenken. Als wij de prikkeling van de lucht en het kabbelen van het water niet kunnen bezitten, hoe kunt u het van ons kopen? Wij zullen hierover op onze tijd een beslissing nemen.

Zoals het Opperhoofd zegt: het grote Opperhoofd in Washington kan vast op ons rekenen, zoals onze blanke broeders kunnen rekenen op de terugkeer van de seizoenen. Mijn woorden zijn als sterren. Zij verdwijnen niet.

Elk stuk van dit land is heilig voor mijn volk. Iedere spar die glanst in de zon, elk zandstrand, elke nevel in de donkere bossen, elke open plaats, elke zoemende bij is heilig in de gedachten en herinneringen van mijn volk. Het sap dat in de boom opstijgt, draagt de herinnering van de rode man. Een dode blanke man vergeet het land van zijn geboorte als hij zijn tocht naar de sterren begint. Onze doden vergeten dit prachtige land nooit: het is de moeder van de rode man. Wij zijn een deel van de aarde en de aarde is een deel van ons. De geurende bloemen zijn onze zusters, het rendier, het paard, de grote adelaars onze broeders.

De schuimkoppen in de rivier, het sap van de weidebloemen, het zweet van de pony en van de man, het is allemaal van hetzelfde geslacht, óns geslacht. Als dus het grote Opperhoofd in Washington laat zeggen dat hij ons land wil kopen, vraagt hij wel veel van ons.

Het grote Opperhoofd laat zeggen dat hij voor ons een plaats zal reserveren waar wij rustig zullen kunnen leven. Hij zal onze vader zijn en wij zullen zijn kinderen zijn. Maar kan dat wel?

God heeft uw volk lief. Maar zijn rode kinderen heeft hij verlaten. Hij zendt machines om de blanke man te helpen bij zijn werk en hij bouwt grote wigwams voor hem. Hij maakt uw volk dag en nacht sterker. Weldra zult u het land overspoelen, zoals de rivier na een plotselinge regen zich door de kloof stort. Maar mijn volk en ik, wij zijn het aflopend getij. Wij zullen nooit terugkeren.

Nee, wij zijn van een ander ras. Onze kinderen spelen niet samen met die van u en onze oude mannen vertellen andere verhalen. God begunstigt u, en wij, wij zijn tot wezen geworden.

Wij zullen uw aanbod, ons land te kopen, dus overwegen. Maar het zal niet gemakkelijk zijn. Want dit land is ons heilig. Wij beleven vreugde aan deze bossen. Ik weet het niet, maar onze wegen zijn anders dan de uwe. Dit glinsterende water, dat stroomt in beken en rivieren, is niet zo maar water. Het is het bloed van onze voorouders. Als wij het land verkopen, moet u bedenken dat het gewijde grond is, dat elke vage weerspiegeling in het heldere water van het meer spreekt van gebeurtenissen uit het verleden, van mijn volk.

Het murmelende water is de stem van mijn vaders vader. De rivieren zijn onze broeders, zij lessen onze dorst. De rivieren dragen onze kano’s en voeden onze kinderen. Als wij u ons land verkopen, moet u bedenken en aan uw kinderen leren, dat de rivieren onze broeders zijn en dat u voortaan net zo vriendelijk moet zijn voor de rivieren als u voor uw broeders zou zijn.

De rode man heeft zich altijd teruggetrokken voor de oprukkende blanke, zoals de nevel in de heuvels vlucht voor de zon in de morgen. Maar de as van onze vaderen is heilig. Hun graven zijn gewijde grond, zo ook deze heuvels, deze bomen. Dit deel van de aarde is voor ons heilige grond. Wij weten dat de blanke man onze manier van leven niet begrijpt. Voor hem is het ene stuk grond gelijk aan het andere, want hij is een vreemde, die in de nacht komt en van het land neemt wat hij nodig heeft. De aarde is niet zijn broeder, maar zijn vijand. En als hij die veroverd heeft, trekt hij verder. Hij trekt er zich niets van aan. Hij vergeet het graf van zijn vader en het erfdeel van zijn kinderen. Hij behandelt zijn moeder, de aarde, zijn broeder, de lucht, als koopwaar, die hij kan uitbuiten en weer verkopen als goedkope bonte kralen. Zijn honger zal de aarde kaal vreten en slechts een woestijn achterlaten.

Ik begrijp het niet. Onze wegen zijn anders dan uw wegen. Het zien van uw steden doet pijn aan de ogen van de rode man. Maar misschien komt dat omdat de rode man maar een wilde is, die niets kan begrijpen.

Er is geen plaats om uit te rusten in de steden van de blanke man. Geen plaats waar je het openspringen van de knoppen in het voorjaar kunt horen of het geruis van de vliegende vogels. Maar misschien komt het omdat ik een wilde ben en dom. Het lawaai schijnt alleen maar bestemd om de oren pijn te doen. En wat heeft het leven voor zin als een man niet meer de eenzame kreet van de nachtuil kan horen of het praten van de kikkers rond het meer in de avond? Ik ben maar een rode man en dom. De Indiaan houdt van het zachte ruisen van de wind, gezuiverd door de middagregen of meedragend de reuk van de pijnbomen. De lucht is kostbaar voor de rode man, want alles deelt dezelfde lucht – de dieren, de bomen, de mensen, alles heeft deel aan dezelfde lucht. De blanke man heeft geen aandacht voor de lucht die hij inademt. Als een man, die al vele dagen stervende is, zo is hij gevoelloos voor kwade dampen.

Maar als wij u ons land verkopen, dan moet u bedenken dat de lucht voor ons waardevol is, dat de lucht zijn adem meedeelt aan al het leven dat het in stand houdt. De wind, die mijn grootvader zijn eerste ademtocht gaf, neemt ook zijn laatste zucht in ontvangst. En de wind moet ook onze kinderen de levensgeest geven. En als we u ons land verkopen, moet u het wel afgezonderd houden, gewijde grond waar ook de blanke man kan komen om de wind te proeven met de zoete geur van weidebloemen.

Wij zullen dus uw aanbod ons land te kopen in overweging nemen. Als wij besluiten het aanbod aan te nemen, wil ik één voorwaarde stellen: de blanke man moet de dieren van dit land beschouwen als zijn broeders.

Ik ben maar een wilde en begrijp het niet. Ik zag duizenden rotte buffels in een prairie, achtergelaten door de blanke man die ze neerschoot uit een rijdende trein. Ik ben maar een wilde en kan het niet begrijpen hoe het rokende ijzeren paard belangrijker kan zijn dan de buffel, die wij alleen maar doden om in leven te blijven. Wat is de mens zonder dieren? Als al de dieren weg zijn, zal de mens sterven aan een gevoel van grote eenzaamheid. Want wat er gebeurt met de dieren, gebeurt spoedig met de mens.

Alle dingen hangen samen. Wat er met de aarde gebeurt, gebeurt met de kinderen van de aarde. U moet uw kinderen leren dat de grond onder hun voeten de as van onze grootvaders is. Leer ze eerbied voor de aarde, vertel uw kinderen dat de aarde vervuld is van de levens van onze voorouders: dat de aarde onze moeder is. Wat er gebeurt met de aarde, gebeurt met de kinderen van de aarde. Als een man op de grond spuwt, spuwt hij op zichzelf.

Dit weten wij: de aarde behoort niet aan de mens. De mens behoort aan de aarde. Dit weten wij: alles hangt samen als het bloed dat een familie verbindt. Alles hangt met alles samen. Wat er met de aarde gebeurt, gebeurt met de kinderen van de aarde. De mens heeft het web van het leven niet geweven; hij is slechts één draad ervan. Wat hij met het web doet, doet hij met zichzelf.

Nee, dag en nacht kunnen niet samengaan. Onze doden leven voort in de stille wateren van de aarde. Zij keren terug als de voetstappen van de naderende lente. Het is hun geest, die als een rimpeling van de wind over het water van de meren loopt. Wij zullen overwegen waarom de blanke man het land wil kopen. Wat is het dat de blanke man wil kopen, zal mijn volk vragen. Het is zo moeilijk te begrijpen voor ons.

Hoe kun je de lucht kopen of verkopen, de warmte van de aarde, de snelheid van de antilope? Hoe kunnen we die dingen aan u verkopen en hoe kunt u dat kopen? Is de aarde van u om ermee te doen naar goeddunken, alleen omdat de rode man een stuk papier tekent en het geeft aan de blanke man? Als wij zelf de prikkeling van de lucht en het kabbelen van het water niet bezitten, hoe kunt u het dan van ons kopen? Kunt u de buffel terugkopen, als de laatste gedood is?

Maar wij zullen uw aanbod overwegen, want wij weten, dat als wij niet verkopen, de blanke man met zijn geweren komt en ons het land met geweld afneemt! Maar wij zijn slechts primitieven en de blanke man, nu nog menend dat hij sterk is, denkt dat hij een god is, die de gehele aarde bezit. Hoe kan een mens zijn moeder bezitten?

Maar uw aanbod ons land te kopen, zullen wij overwegen. Dag en nacht kunnen wij niet samenleven.

Wij zullen uw aanbod overwegen om ons terug te trekken in het reservaat dat u voor mijn volk hebt bestemd. We zullen dan in afzondering leven, en in vrede. Het maakt niet veel uit waar wij de rest van onze dagen doorbrengen. De kinderen hebben hun vaders gezien, verslagen in de nederlaag. Onze krijgers hebben de schande gekend en na de nederlaag zijn hun dagen leeg geworden; zij vergiftigen hun lichaam met zoet voedsel en sterke drank. Het maakt niet uit waar wij de rest van onze dagen doorbrengen. Het zullen er niet veel zijn. Nog een paar uur, nog een paar winters en geen enkel kind van de grote stammen, die eens op aarde hebben geleefd of die nu in kleine troepen door de bossen zwerven, zal meer over zijn om te treuren aan de graven van een volk, eens even machtig als uw volk.

Maar waarom zou ik treuren over de ondergang van mijn volk? Stammen bestaan uit mensen. Niet meer dan dat. Mensen komen en mensen gaan, als de golven van de zee. En zelfs de blanke man, wiens God hem als vriend behandelt, kan niet ontkomen aan ons aller lot. Misschien zullen we uiteindelijk allemaal broeders zijn. Wij zullen zien.

Eén ding weten we en de blanke man zal het eens ontdekken – onze God en uw God is dezelfde. U kunt nu wel denken dat u Hem bezit, zoals u ons land wilt bezitten; maar dat kunt u niet. Hij is de God van alle mensen en Zijn hart klopt evenzeer voor de rode als voor de blanke man. De aarde is Hem lief en beschadigen van de aarde, betekent zijn Schepper beledigen.

Ook de blanke man zal ten onder gaan; misschien nog eerder dan al de andere stammen.

Bevuil uw legerstede en u zult bezwijken aan uw eigen vuil.

Maar in uw ondergang zult u vurig branden, aangestoken door de macht van uw God, die u naar dit land heeft gebracht en u de heerschappij heeft gegeven over dit land en over de rode man. Dat noodlottig einde is voor ons een geheimenis, want wij begrijpen niet waarom de buffels zijn afgeslacht, de wilde paarden zijn getemd, waarom de verste hoeken van het woud stinken naar de lucht van vele mannen en het rijpe koren op de heuvels overdekt is met praatdraden.

Waar is het struikgewas? Verdwenen! Waar is de adelaar? Verdwenen! Wat betekent het, afscheid te nemen van de snelle pony en de jacht? Het einde van het leven en het begin van de ondergang.

God gaf u heerschappij over de dieren, de bossen en met een bijzondere bedoeling ook over de rode man. Maar dat lot is een geheimenis voor de rode man. Wij zouden het misschien kunnen begrijpen als we wisten wat het is waar de blanke man van droomt. Van welke hoop en verwachting hij zijn kinderen vertelt in de lange winteravonden. Welke visioenen hij graveert in hun harten, zodat zij verlangend uitzien naar de dag van morgen. Maar wij zijn wilden. De dromen van de blanke man zijn voor ons verborgen. En omdat zij verborgen zijn, zullen wij onze eigen weg gaan.

Want boven alles eerbiedigen wij het recht van elke man, te leven zoals hij wil, hoe ook verschillend van het leven van zijn broeder.

Wij hebben weinig gemeen. Wij overwegen uw aanbod ons land te kopen. Als wij instemmen, zal dat zijn om het reservaat veilig te stellen dat u ons hebt beloofd. Daar zullen wij misschien onze weinige dagen nog doorbrengen, zoals wij dat willen.

Als de laatste rode man zal zijn verdwenen van onze aarde en als de herinnering aan hem nog slechts de schaduw is van een volk boven de prairie, dan zullen nog deze stranden en deze bossen bewoond worden door de geesten van mijn volk. Want zij hebben dit land lief, zoals de nieuwgeborene zijn moeders hartenklop liefheeft.

Als we u ons land verkopen, bemin het zoals wij het hebben bemind. Zorg ervoor zoals wij ervoor hebben gezorgd. Bewaar in uw hart de herinnering aan het land, zoals het is op de dag, waarop u het in bezit neemt. En met alle kracht van uw geest en hart, bewaar het voor uw kinderen en heb het lief… zoals God ons allen liefheeft.

Eén ding weten wij: onze God is dezelfde God. Deze aarde is Hem dierbaar. En ook de blanke man kan niet ontkomen aan ons aller lot. Misschien zullen wij tenslotte toch broeders zijn. Eens zullen wij het zien.”